De werkers in de wijngaard

Mattheüs 20:1-16

Toen we nog in Oost-Afrika woonden, kwamen onze kinderen op een dag thuis met de vraag: ‘Onze Afrikaanse vriendjes zeggen dat, als Jezus terugkomt, zij rijk zullen zijn en wij arm. Is dat zo?’ Het was hun uitleg van vs. 16: ‘Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten’. Maar dat is waarschijnlijk toch niet wat Jezus met deze gelijkenis bedoelde…

Laten we eerst eens kijken naar de context. Het verhaal is ingeklemd tussen twee statements die gaan over de eersten en de laatsten. De eerste wordt ingeluid door een ‘maar’, de tweede begint met ‘zo’ als soort van conclusie. In hoofdstuk 19 lezen we het verhaal van de rijke jongeman die te vast aan van alles zit om Jezus te kunnen volgen. Deze constateert dat mensen met veel bezittingen maar moeilijk het Koninkrijk van God binnen kunnen gaan, maar dat bij God desondanks veel mogelijk is. Dan wil Petrus wel eens weten hoe dat met de eerste discipelen zal gaan. ‘Zie, wij hebben wel alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal dan óns deel zijn?’ (19:27). Jezus’ antwoord is duidelijk genoeg: ‘honderdvoudig in dit leven en in het hiernamaals het eeuwige leven’. Maar er is wel een kanttekening: ‘veel eersten zullen de laatsten zijn, en veel laatsten de eersten’ (19:30). Hier wordt geen welvaartsevangelie gepredikt. Petrus en de andere discipelen zijn wel rijk geweest, maar niet wat aardse bezittingen betreft.

Deze gelijkenis kent een aantal hoofdrolspelers: de heer van de wijngaard, de arbeiders van het eerste uur en die van het elfde uur. De afspraken zijn duidelijk: het gebruikelijke dagloon voor de eersten, wat ‘rechtvaardig’ is voor de volgende groepen, en wat ‘billijk’ is voor de laatste groep, die maar een uurtje hoeft te werken. Bij de uitbetaling is iedereen blij, behalve de eersten. Die voelen zich tekortgedaan. Toch heeft de heer van de wijngaard zich aan alle afspraken gehouden en blijkt hij vrijgeviger te zijn dan gedacht.

Het zal duidelijk zijn dat Jezus iets wilde met mensen die menen dat zij, wat het Koninkrijk van God betreft, recht hebben op méér dan ze ontvangen. Zou het gaan om nieuwe gelovigen die nog maar kort christen zijn in vergelijking met mensen die al hun hele leven de Heer gediend hebben en met lede ogen aan moeten zien dat al die nieuwkomers in de kerk meteen dezelfde rechten krijgen als zij? Maar pas op, in de tijd dat Jezus deze gelijkenis uitsprak was de kerk nog niet geboren. Gaat het misschien om de Joden ten opzichte van de gelovigen uit de heidenen? Het volk dat zoveel te verduren heeft gekregen (‘de last van de dag en de hitte’) door hun eigen godsdienstige voorschriften en vervolgingen van buitenaf, terwijl de niet-Joden er zo veel gemakkelijker vanaf zullen komen? Of is deze gelijkenis enkel een illustratie van een algemeen principe in het Koninkrijk van de Vader? Hoe dan ook, het zou heel verkeerd zijn om eruit te concluderen dat we de navolging wel uit kunnen stellen totdat we oud zijn geworden. De dief aan het kruis werd immers in zijn laatste ogenblikken op aarde nog gered? Nee, het gaat hier om geroepen worden, en die roeping gaat uit van God. Het is aan ons om ‘op de markt te blijven staan’ om onze beschikbaarheid te tonen. Het tijdstip van onze roeping is aan de Heer. En bij de uitbetaling ( het oordeel) zal rechtvaardig gehandeld worden.

De voorzichtige conclusie mag zijn: onze Heer is zowel rechtvaardig als barmhartig. Hij houdt Zich altijd aan Zijn beloften (het verbond) en is bovendien goedertieren en genadig. We worden uitgenodigd om ons in Zijn goedheid te verheugen, ook als die anderen ten deel valt. Er is ook nu nog een ‘oogst’ binnen te halen. Laat je daarbij inschakelen, hetzij vroeg of laat, lang of kort.

Plaats een reactie